vrijdag 29 maart 2013


Leben und Schreiben mit der Kohle
Dichter Wiel Kusters veröffentlicht Erinnerungen an seine Jugend in Kerkrade.
'In en onder het dorp': Kindheid an der Kohlehalde
Aachener Zeitung, 28. März 2013
Aanstaande donderdag, 4 april, in Maastricht: Letters bij de lunch

Zondag 7 april in Nijmegen: Ontmoet de dichter, afl. 1



donderdag 28 maart 2013

Naar Pasen

Ik zit 's avonds voor mijn botten
in de spiegel naast het bed.
Het kan mij niet zoveel verrotten,
ik heb de wekker al gezet.


dinsdag 19 maart 2013

Lentewandeling, bovengronds

Een literaire wandeling door Spekholzerheide, georganiseerd door Theater Landgraaf voor lezers van In en onder het dorp.
Zaterdagmiddag 20 april aanstaande.

Na 40.000 exemplaren een nieuw, kunstzinnig omslag voor In en onder het dorp. Mijnwerkersleven in Limburg?

Liever niet, er gaat niets boven het ontwerp van Piet Gerards, met die anno 2013 bijna surrealistisch aandoende foto uit Spekholzerheide.

vrijdag 8 maart 2013

Ons Erfdeel over 'Dit nog, ook dit'


Aangenaam verrast door de bespreking van 'Dit nog, ook dit' door Koen Rymenants in Ons Erfdeel, nummer 1 van jaargang 2013 (februari).

Lees de recensie hier.

woensdag 6 maart 2013


Het is een bijzondere ervaring, een van je gedichten in het openbaar opnieuw te zien ontstaan. Het overkomt mij en mijn gedicht ‘Bordenhal’, in 2000 geschreven voor een van de buitenmuren van het toenmalige Derlon Theater in Maastricht, het vaste podium van theatergroep Het Vervolg dat in  mei van dat jaar in gebruik werd genomen.


In de loop der jaren was het gedicht, althans het letterbeeld, sterk verweerd geraakt; ten slotte was het vrijwel onleesbaar geworden. Op zich was ook dat een mooi, enigszins melancholisch proces.


Nu echter wordt het met vaste hand opnieuw op de muur geschreven van de Bordenhal, de thuisbasis van Toneelgroep Maastricht.
De foto's zijn van afgelopen maandag, dinsdag en vandaag.



vrijdag 1 maart 2013

Aantekeningen over mijn moedertaal


Ik ben opgegroeid in het Kerkraads. De klanken en woorden daarvan waren mij in mijn kindertijd, en ook nog lang daarna, fysiek en mentaal het meest nabij. Zij gaven op de meest vanzelfsprekende wijze vorm en betekenis aan mijn wereld.
Na de dood van mijn broer, die de enige was met wie ik nog Kerkraads sprak, heb ik me voorgenomen af en toe eens een woord uit mijn moedertaal tegen het licht te houden.

Onder het motto Woa sjwaam is, doa is óch vuur (waar rook is, is vuur) begin ik met een etymologische overpeinzing. Het speuren naar de oorsprong en geschiedenis van onze woorden schept ruimte rond die woorden. Dat graven in de taal, op zoek naar oudere lagen, heeft iets paradoxaals. Woorden komen er als nieuw uit tevoorschijn. Het effect is verwondering.

Het Kerkraadse woord voor (Nederlands) ‘rook’  en (Hoogduits) ‘Rauch’ is sjwaam, zie hierboven. De letters sj staan voor een brede stemloze sisklank. Andere Limburgse dialecten kennen het woord als zjwaam (zj klinkt als in het Franse Jean).

De etymologie van sjwaam heeft anders dan die van ‘rook’ en ‘Rauch’ duidelijk niets met ‘ruiken’ te maken. Maar welke verwantschapsbetrekkingen heeft sjwaam dan wel?

Ik veronderstel dat we die moeten zoeken in en rond het Nederlandse woord zweem. Van Dale omschrijft ‘zweem’ als: ‘lichte schijn, aanduiding, spoor of lichte graad’ van iets: een zweem van hoop, een zweempje ironie. In het voetspoor van het Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal (onder neerlandici bekend als Franck-Van Wijk-Van Haeringen) noteert Van Dale als oudere betekenis: ‘het vlug over iets heen glijden’ en voegt daaraan toe, dat behoort tot de met zw anlautende (beginnende) woorden die de betekenis ‘zwaaien’ hebben, zoals zweep, zweven, zwieren, zwijmen.

Het Kerkraadse sjwaam (met het lidwoord d’r), dat ook '(water)damp' kan betekenen, heeft vermoedelijk dus als verzonken betekeniselement: vlugge en vluchtige beweging over iets heen. Waarbij de beweging zich met (een schijn van) leven laat associëren en de vluchtigheid vergankelijkheid impliceert: Spes mea fumus est (mijn rook is hoop, of: mijn hoop is rook), zoals de titel luidt van een sonnet van Willem Godschalck van Focquenbroch over het roken van tabak.

De woorden ‘rook’ en ‘Rauch’, die familie zijn van ‘ruiken’ respectievelijk ‘riechen’,  dragen het betekeniselement ‘vlug over iets heen glijden’ niet met zich mee. Maar het verschijnsel rook wordt natuurlijk ook als het ‘rook’ of ‘Rauch’ heet met ‘beweging’ geassocieerd. En soms zelfs nadrukkelijk met leven, in weerwil van een ook onmiddellijk opduikend vergankelijkheidsbesef. Zoals in dit mooie kleine gedicht van Bertolt Brecht:

Der Rauch

Das kleine Haus unter Bäumen am See.
Vom Dach steigt Rauch.
Fehlte er
Wie trostlos dann wären
Haus, Bäume und See.

In een kort commentaar op dit gedicht schrijft Jan Knopf:

Durch den Rauch kommt Bewegung ins zunächst ganz statische Bild, und Bewegung deutet auf Lebendiges, deutet darauf, dass das Haus bewohnt ist. Er steht nicht für Vergängliches, sondern für Leben. 

(Bertolt Brechts Buckower Elegien. Mit Kommentaren von Jan Knopf. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1986).