maandag 6 april 2015



HUUB BEURSKENS:

'De poëzie van Wiel Kusters ken ik vanaf zijn eerste bundel uit 1978 en ik ben al zijn publicaties blijven volgen. Wie aan Wiel Kusters en zijn poëzie denkt, denkt steevast aan de thematiek van de steenkolenmijnen. Dat is niet meer dan begrijpelijk, want het mijnwerkersleven in Kusters’ familie was, met zijn letterlijke en figuurlijke duister, en met zijn tragiek, sterk bepalend voor de belevings- en verbeeldingswereld van de opgroeiende Wiel. De titel van zijn eerste poëziebundel, Een oor aan de grond, is veelzeggend. Maar dat is de titel In en onder het dorp, van een boek met herinneringen aan het mijnwerkersleven via foto’s, beschouwingen en gedichten, vierendertig jaar later nog net zo. Wiel Kusters is dé dichter van de Limburgse mijnen en dat zal hij blijven ook.
Daar is niets mis mee. Integendeel. Tenzij daardoor de indruk ontstaat dat Kusters een beperkt dichter is. Hij is niet alleen in staat tot velerhande en vaak verrassende varianten binnen wat ik gemakshalve maar de mijnstreek in zijn werk noem, maar zijn thematisch bereik is veel wijder en weidser en zeer divers. (verder lezen)